Op een maandagavond een paar weken geleden was ik boven nog wat werkzaamheden aan het doen toen een van de onze zonen bij mij kwam om te vragen of ik wilde helpen met folders lopen. Hij had er het weekend geen tijd voor gehad en met een door buienradar aangekondigde fikse regenbui op komst begon hij hem te knijpen. Dus ik trok de regenjas en laarzen aan om hem te helpen. Mijn werk kon later op de avond ook nog wel; die folders moesten vandaag door de brievenbus vallen.
Al wandelend met een stapel folders fladderde er een piepklein koolmeesje langs mij neer in het gras. ‘Och, beestje toch’, bedacht ik en ik liep eerst door om vervolgens te kijken of hij er nog zat. Enigszins beduusd en ook wel moedig piepend zat het daar in de inmiddels al beginnende regen. ‘He, wat onhandig nu en stom ook’, waren mijn gedachten toen ik het van de grond pakte om te bedenken wat ik ermee moest. Toen besloot ik het eerst maar mee te nemen en zo belde ik aan bij een naburig huis voor een doosje waar ik ook nog een poging deed het koolmeesje afhandig te raken. Helaas was de buurtbewoner minder begaan en wenste mij met doosje en koolmeesje het allerbeste.
In de fietstas werd het koolmeesje eerst maar meegenomen op route en intussen belde ik met de Fûgelhelling. Die wilden zich wel ontfermen en voor half tien zou ik het vogeltje zeker nog langs kunnen brengen. Haastig liepen we in de inmiddels stromende regen onze route en doorweekt gingen we negen uur huiswaarts waar mijn computer nog steeds smeekte om aandacht. Compassie komt veelal zo onhandig uit!! Een droge broek en de autosleutels waren snel gepakt en ruimschoots voor half tien bereikte ik de Fûgelhelling waar ik het koolmeesje overhandigde.
In de dagen daarna was ik wat aan het mijmeren over dit voorval. Naast de onhandigheid en slechte timing waarop ik met ontferming bewogen werd waren er meer levenslessen die dit koolmeesje mij leerde.
In Mattheus 6:26 gebruikt Jezus in de Bergrede een vogel als beeld van Gods trouw en zorg voor ons. ‘Kijk naar de vogels in de lucht (of het natte gras): ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie Hemelse Vader die ze voedt.’
Kijk naar de vogels, die overmoedig hun vleugels uitslaan, menen al te kunnen vliegen, het warme nest al te kunnen verlaten om eigen weg te gaan. Als er dan al een mensenkind begaan is met die overmoed, met een piepend vogeltje in het gras. Hoeveel te meer zal je Vader in de Hemel dan niet moeite doen om een doosje te vinden, je daarin te stoppen en door de regen op pad te nemen richting een Fûgelhelling waar je mag aansterken, mag bijkomen om het daarna weer opnieuw te proberen.
Kunnen wij dat voor elkaar zijn? Een paar warme handen openhouden? Een doosje aanreiken? Aan wie vermoeid is, verward en angstig is, aan wie ziek en verzwakt is. Wil je dan een Fûgelhelling zijn? Waar je broer of zus even kan schuilen? Kan aansterken? Ook wanneer het niet uitkomt, de timing zo ongelukkig is en de omstandigheden verre van ideaal?
Een lieve medewerker van de Fûgelhelling beoordeelde bij overhandigen het inmiddels weer driftig piepende koolmeesje en besloot het gauw bij ‘de anderen’ te plaatsen. ‘Met een beetje hulp vliegt deze gauw.’ Want dat is waar koolmeesjes voor gemaakt zijn. Vliegen!
Hanna Swart
Uit het gemeenteblad Cifrah - juni 2022